Op een frisse ochtend in Marken, waar de golven van Markermeer zachtjes tegen de oevers kletsten, scharrelde Kabouter Kobus over de Bukdijk. Kobus was een bijzonder figuur. Klein, met een dikke rode puntmuts en een lange grijze baard, stond hij bekend om zijn goede humeur en zijn talent om grappen uit te halen met de bewoners van Marken.
Die ochtend vond hij een glimmend stuk metaal op de dijk. Toen hij het opraapte, zag hij dat het een oude, verroeste sleutel was. Het leek een sleutel met een geheimzinnig verleden, en Kobus voelde meteen dat hier iets bijzonders achter zat.
“Wat zou deze sleutel openen?” mompelde Kobus terwijl hij het ding bewonderde.
Zijn nieuwsgierigheid leidde hem naar restaurant de Taanketel, waar hij Erwin tegenkwam. “Ach, Kobus!” zei Erwin lachend. “Wat heb je daar? Nog een nieuwe grap om ons voor de gek te houden?”
“Nee, nee!” antwoordde Kobus. “Ik vond deze sleutel, maar ik vraag me af waarvoor hij dient.”
Op dat moment ging de deur met een harde klap open, en er stapte een man met een leren hoed en een woeste blik naar binnen. Het was kapitein Fred, een zeevaarder berucht om zijn avonturen op volle zee. Maar er hing iets geheimzinnigs om hem heen. Hij hield zijn ogen strak op Kobus gericht.
“Kabouter Kobus,” begon hij, met een schorre stem, “ik hoor dat jij een sleutel hebt gevonden. Die sleutel is van mij, geef ‘m terug.”
Kobus trok zijn wenkbrauwen op. Hij voelde zich in de maling genomen. “En hoe weet ik dat zeker? En waarvoor is deze sleutel dan wel niet?”
Kapitein Fred werd onrustig, wat niet onopgemerkt bleef in de Taanketel. Hij zei: “Die sleutel opent een kluis waarin een kaart ligt naar een verborgen schat. Maar ik kan je niet vertellen waar de kluis is.”
Kobus grijnsde ondeugend. “Nou, ik ben wel benieuwd waar die kluis dan ligt. Als je de waarheid spreekt, zal ik je helpen de sleutel terug te krijgen.”
Maar voordat Fred kon antwoorden, hoorde Kobus een bekende stem roepen: “Hé, Kobus, geef die kapitein niet zomaar wat hij wil! Wie weet wat hij van plan is!” Het was Kees, een bekende van kapitein Fred, die zich al snel bij Kobus voegde. In een mum van tijd verzamelden zich een groepje belangstellende om Kobus en de kapitein heen, allen nieuwsgierig en vastberaden om uit te zoeken wat hier gaande was.
Kapitein Fred begon zich steeds ongemakkelijker te voelen. Plots draaide hij zich om en vluchtte de Taanketel uit. Een luid gelach klonk achter hem, want niemand verwachtte dat de beruchte kapitein zomaar zou wegrennen.
Maar Kobus, met zijn snelle kabouterbeentjes, sprintte de kapitein achterna. Het groepje volgden, en er ontstond een wilde achtervolging door Marken. Over de bruggetjes, langs de houten huizen, en uiteindelijk naar de vuurtoren, waar Fred plotseling stilhield.
Hij draaide zich om, hijgend en uitgeput, en riep: “Ik geef het op! Houd de sleutel maar, Kobus. Die kluis en die schat... zijn toch maar verzinsels.”
De hele groep, die nu allemaal proestend van het lachen om Fred heen stonden, begonnen te joelen. “Dus er is helemaal geen schat? En je wilde Kobus gewoon voor de gek houden?”
Kapitein Fred knikte schaapachtig. “Ach, ik dacht dat een klein avontuur leuk zou zijn. Maar jullie hebben me flink te pakken genomen!”
Met de sleutel nog stevig in zijn hand draaide Kobus zich glimlachend om naar de menigte. “Zullen we deze sleutel ergens in de Taanketel ophangen als herinnering aan dit avontuur? Als een symbool van onze vriendschap en... misschien wel van onze onschuldige streken!”
Iedereen stemde enthousiast toe, en zo werd de mysterieuze sleutel opgehangen in de Taanketel, als herinnering aan een dag vol spanning, plezier en een klopjacht op een schijnbaar gevaarlijke kapitein.
En Kabouter Kobus? Die ging de volgende dag weer de dijk op, op zoek naar nieuwe vondsten en misschien wel het begin van een nieuw avontuur.





